Pinksteren
De apostelen verschuilen zich, samen met Maria, in een huis in Jeruzalem. Ze voelden zich heel verdrietig omdat Jezus er niet meer was. Ze waren ook een beetje bang om naar buiten te gaan. Misschien zouden zij ook gevangen genomen worden, net zoals Jezus. De vrienden zaten heel stilletjes in het donkere huis. Ze waren de moed verloren. Toch wilden ze samen over Jezus praten en bidden. Terwijl ze aan het bidden en praten waren, voelden ze Jezus dicht bij hen. Ze konden hem niet zien, maar toch hadden ze het gevoel dat hij bij hen was. Jezus zijn Geest, of God zijn Geest. Opeens gebeurde er iets. Het geluid van een harde wind vulde het hele huis. De apostelen schrokken ervan. Daarna verschenen er vlammen in de lucht, het leken wel tongen van vuren. De vurige tongen bleven boven de hoofden van alle apostelen hangen. Er was een vuurvlam boven elk hoofd. Maar dit vuur deed helemaal geen pijn en verbrandde de apostelen ook niet. De harten van de leerlingen werden zo warm, dat ze zich meteen beter voelden. Ze voelden zich heel blij vanbinnen. Het was alsof de wind hun zorgen en angsten had weggeblazen. Ze kregen nieuwe krachten, ook al begrepen ze zelf niet zo goed hoe dat kwam. Het leek alsof de wind hen uitnodigde om naar buiten te gaan. De vrienden kregen het helemaal warm vanbinnen. Iedereen werd zo enthousiast, dat ze steeds meer over Jezus begonnen te vertellen. Ze konden maar niet stoppen! Iedereen moest weten welke mooie dingen Jezus hen verteld had. Ze vonden weer de moed om naar buiten te gaan. Toen de apostelen buiten kwamen, begonnen ze tegen iedereen over Jezus te praten. Ze waren niet meer bang, alleen maar blij. De mensen keken verwonderd naar hen. Iedereen luisterde. De leerlingen vertelden met zoveel vuur over Jezus, dat iedereen begreep wat ze bedoelden. Zelfs de mensen die een andere taal spraken. Vanaf deze dag stopten de apostelen niet meer met het vertellen over Jezus.
Schilderij van Dries van den Akker
|
|
|